Waarom zingen we weer in moerstaal?
Als tiener bezocht ik Guus Meeuwis in de Tilburgse schouwburg. We moesten voor het vak CKV culturele activiteiten bezoeken en dit leek mij een geschikt evenement. Ik zou na afloop nog moeten lullen als brugman om de stoffige docent dit uitje te laten classificeren als cultureel. Wat me echter het meest is bijgebleven, is dat Guus Meeuwis halverwege twee Engelstalige liedjes hertaalde. Met ‘Schatje steek mijn lichtje aan’ en ‘Laat in avond’ toonde hij met een knipoog aan dat Engelse liedjes qua teksten maar weinig voorstellen.
Terecht punt natuurlijk, want vertaal liedjes uit de eerste Beatles-jaren maar eens naar het Nederlands en je denkt dat je in een carnavalstent staat. Het is dan ook niet vreemd dat er maar één platenmaatschappij was die zijn nek uitstak toen rond 1980 Nederlandstalige popbands een contract zochten: het label Telstar van Johnny Hoes – normaliter uitgever van carnavals- en schlagermuziek – was het enige label die dit wilde uitgeven. Hoes contracteerde onder andere Doe Maar, Normaal, Toontje Lager en Frank Boeijen Groep.
Henk Westbroek, die met het Goede Doel furore maakte in de eighties, herinnert zich het tijdsbeeld nog goed: “Vergeet niet dat iemand als Jan Rot Nederlandstalige muziek bestempelde als secundair. De wijsneuzen van de Volkskrant of de NRC waren het daarmee eens. Engels was het Esperanto van de popmuziek en de mensen die in het Hollands zongen, konden op een zekere vorm van vijandigheid rekenen. (…) Doe Maar werd in die tijd door de pers veracht. En nu worden ze opgehemeld alsof ze de muziek vernieuwd zouden hebben.”
Voor Doe Maar, waarbij de slim-ironische teksten werden aangezet met aanstekelijke deuntjes en entertainment op het podium, gold dat Ernst Jansz het simpelweg makkelijker vond om zijn gevoelens te uiten in Nederlandstalige muziek. In de huidige tijd beamen artiesten dit. Froukje: “In het Engels weet ik niet goed genoeg waar de grenzen liggen. Wanneer wordt dichterlijke vrijheid flauw of beeldspraak stom? Ik wil graag creatief zijn met taal, maar daar heb ik wel een gevoel van vrijheid bij nodig, een zeker comfort dat uiteindelijk alleen mijn moedertaal me biedt. (…) Ik kwam er vrij snel achter dat ik heel erg hield van de Nederlandse taal en van de vrijheid die ik daarin voelde. Toen ik voor het eerst serieus iets in het Nederlands schreef, had ik het gevoel dat het me veel meer raakte” (bron).
S10 hierover: “Dat is wat ons, de nieuwe generatie, aanspreekt [aan Nederlandstalige muziek]. Hard, scherp en gewoontjes. Je zegt dan echt iets.” Zangeres Meau benoemt de eigen taal ook als een directe taal waarmee ze mensen makkelijker kan raken. Zij zong onder andere samen met Racoon, een band die na zeven Engelstalige platen in 2021 voor het eerst een Nederlandstalige plaat uitbracht. Was Oceaan (2012) nog een toevallige single gemaakt voor de film Alles Is Familie, nu de nederpoprevival officieel was ingezet, was ook Racoon klaar voor een volledig Nederlandstalige plaat. Waarom? Simpelweg omdat het schrijfproces sneller gaat, aldus frontman Bart van der Weide. Een unieke switch is het trouwens niet, waarbij The Nits wellicht het meest sprekende voorbeeld is. Ook bij deze band was de oorzaak toevallig: hun succesnummer In The Dutch Mountains werd in samenwerking met Freek de Jonge in 1994 hertaald naar Dankzij De Dijken en dat smaakte naar meer, waarop meer Nederlandstalig werk volgde. Ook Jan Rot, die het volgens Westbroek eerder nog verafschuwde, ging verderop in zijn carrière op de Nederlandstalige tour.
Het lijkt erop dat in crisistijden wanneer we écht wat te vertellen hebben, wat in de jaren tachtig zo was en nu weer, we graag teruggrijpen naar de moerstaal. Terwijl op middelbare scholen, hogescholen en universiteiten de discussies steeds heviger worden om het onderwijs verder te verengelsen, floreert de moerstaal in de popmuziek aan het begin van de twenties en artiesten inspireren elkaar om het creatief in te zetten. Dat is duidelijk te zien aan alle samenwerkingen: iedere zichzelf respecterende Nederlandstalige artiest doet het met een andere Nederlandstalige artiest. De opmars kan niet los worden gezien van hiphop, net zoals de opmars veertig jaar geleden niet los kon worden gezien van de populariteit van punk en ska. Allemaal uitvloeisels van pure muziek van de straat. Ook gaf – veertig jaar na 4us van Doe Maar – het coronavirus een zetje in de goede richting: festivals en media kozen vaker voor Nederlandse acts, al dan niet gedwongen door inreisbeperkingen.
Dat de muziek minstens zo geëngageerd klinkt als veertig jaar geleden, ligt ook voor de hand nu “de wereld in de fik staat” om met Froukjes woorden te spreken. Een belangrijke functie van cultuur is immers betekenis creëren voor de ontvanger en muziek is hét culturele instrument dat kan aanslaan bij een groot publiek. Muziek fungeert dus als welkom doorgeefluik van de problemen die spelen in de wereld. Ga maar na: jongeren kijken geen nieuws op televisie of in de krant, maar hebben massaal oortjes in met muziek. En zo gebeurt het dat Nederlandstalige muziek anno nu méér dan enkel levenslied. Want lockdowns, klimaatproblematiek, oorlog… er is voldoende om over te mopperen. En wat politici of journalisten vaak niet lukt in oorlogstijd, door gebrek aan vertrouwen of vanwege het feit dat velen nieuws mijden, kunnen artiesten wel bereiken, namelijk dat argeloze burgers (andere) informatie tot zich krijgen. Het feit dat het publiek de muziek omarmd, net als in de jaren tachtig, geeft een interessant tijdsbeeld: dit is een periode waarin het volk zich écht zorgen maakt. Om dat zo begrijpelijk mogelijk te vertellen, lijkt het dan ook helemaal niet raar dat er weer volop wordt gebruik wordt gemaakt van de moerstaal.
De vergelijkingen op deze site tonen de overeenkomsten met veertig jaar geleden. Dat de muziek af en toe doorslaat naar cynisme is eigenlijk logisch, want als je wil dat het publiek het vreet dan moet het soms met een toegankelijke knipoog. De cynicus weet dat achter elk streven eigenbelang schuilt. Fijne popdeuntjes met humor en je kan de hitlijsten in. En of dat allemaal effect heeft, daar heeft de grootvader van de Nederlandstalige muziek, Boudewijn de Groot, wel een idee over: “Als niemand iets doet, gebeurt er niets. Als één iemand iets doet, is het er ook nog niet. Als er beweging in een groep komt, sorteert het effect.”